In 1884 stopt een koets bij een herberg in een klein Bretons kustplaatsje. Op het uithangbord prijkt de naam 'Herberg aan het eind van de wereld'. Het is hondenweer, er stapt een enkele reiziger uit en de koetsier mompelt "Je moet wel gek zijn om hier te willen wonen". De koets vertrekt en het is duidelijk dat het lang zal duren voor hij weer verschijnt. Het boek opent echter met een gebeurtenis die zich een of twee generaties eerder in het dorpje heeft voorgedaan. Een moeder met haar dochtertje Irena verdwijnen onder geheimzinnige omstandigheden. Irena's vriendje Yann zoekt tevergeefs en de vermissing grijpt de jongen erg aan.
De eenzame bezoeker van de herberg blijkt een schrijver die de grote stad ontvlucht is om rust en inspiratie te vinden. De oude, met zijn gezondheid worstelende herbergier, is de enig andere aanwezige. Nog diezelfde avond ontdekt de gast in de kelder enkele op ratten lijkende spookachtige wezentjes en de herbergier voelt zich genoodzaakt tekst en uitleg te geven.
Vanuit zijn bed begint de oude man te vertellen en wat een verteller. Het lijkt of Charles Dickens een verhaal voorleest, maar waar de sfeer van Dickens een warm roodbruin kent wordt dit verhaal gekenmerkt door koel blauwgrijs, wat wordt onderstreept door de inkleuring van dit goed getekende album. De geschiedenis van het kleine vissersdorpje is mysterieus en dit eerste deel bevat dan ook slechts het begin van iets wat een ouderwets griezelverhaal schijnt te worden (de term 'horror' is hier niet op zijn plaats).
Het begin is goed en als de rest van het verhaal hiermee in overeenstemming is (een spannende en onverwachte ontknoping), hoop ik dat de producenten wat opschieten.
Geplaatst op 30/01/2006
Citeren